Martin de Haan
Het belang van werk bij herstel staat nog niet op het netvlies van alle professionals. En ook bij cliënten met psychische problemen is er vaak terughoudendheid om in de behandeling werk ter sprake te brengen.
Om het belang van werk voor gezondheid en herstel verder onder de aandacht te brengen interviewen we 10 werknemers waarvoor werk heel belangrijk is (geweest) voor gezondheid en herstel, en 10 mensen die dagelijks werken met werk.
Vandaag het interview met Martin de Haan. Hij is inmiddels gepensioneerd en was o.a. jarenlang actief als adviseur Leiderschapsontwikkeling bij Parnassia Groep.
Foto: Chris van der Weg
We ontmoeten Martin de Haan bij ‘De Ooievaart’ een bedrijf waar hij trots op is. Een bedrijf met een missie die inmiddels bereikt is: Het verbeteren van de leefbaarheid en veiligheid op en rondom de Bierkade in Den Haag. Als we aan komen lopen staat Martin ons al aan de kade op te wachten.
Hij heeft ons hier uitgenodigd omdat dit ‘zijn plek’ is. ‘Een bedrijf dat nog steeds groeit en bloeit. Je ziet de sfeer, je ziet de mensen, dus ja, dat doet mijn hart groeien. Het is een vrijwilligersorganisatie gebleven met een paar beroepskrachten.’ Mensen die de rol van gids vervullen, het kantoor doen, het onderhoud plegen en natuurlijk de schippers. Martin heeft bijgedragen aan de programma’s die er zijn. ‘Alle moderne HR-middelen zitten hier in deze organisatie verweven
De eerste jaren
Martin ging naar de pedagogische academie. Op zijn 21ste werd hij schoolhoofd. ‘Ik zat een jaar voor de klas. Ik had een grote bek. En toen zei de inspectie dan moet jij maar schoolhoofd worden. Ja … had ik nooit moeten doen, daar heb ik die problemen met mijn hart aan over gehouden.’ Hij werkte enkele jaren als schoolhoofd. ‘Tot het moment dat ik dacht; ja moet ik nou elke keer al die Sinterklazen ontvangen met 5 december. Moet ik weer een andere manier bedenken? … Dan met een ambulance, dan met een boot … .’
Hij werd wethouders-assistent. Ondertussen deed hij onderwijskunde en is hij bedrijfskunde gaan studeren. Vanuit de rol van wethouders-assistent werd hij projectleider van een arbeidszorg- en begeleidingscentrum waar mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt opgeleid werden.
Vervolgens stapte hij over naar justitie, naar het COA (Centraal opvang asielzoekers). ‘Daar werd ik na eerst adviseur te zijn geweest directeur van het service-centrum. Dit service-centrum werd uiteindelijk verkocht aan Price Waterhouse Coopers in het kader van outsourcen.‘ Hij kwam bij PWC in dienst.
Toen een vriend met een adviesbureau in de zorg hem uitnodigde, stapte hij over. Hij deed hier allerlei projecten, en dat ging prima. Parnassia werd een klant van hem. ‘Ze waren net gefuseerd, hier in het Haagse. Parnassia bestond toen uit zeven organisaties. En toen moest er een service-centrum ingericht worden. En daar was ik natuurlijk bij het COA van op de hoogte. Dat was mijn ding. Nou ze vonden dat ik degene was die dat moest onderzoeken, en dat heb ik voor ze gedaan, en toen ik dat allemaal onderzocht moest ik een advies schrijven, heb ik ook gedaan en toen ik dat advies geschreven had zeiden ze nou kom je het ook maar doen. Dat heb ik ook gedaan. En toen zeiden ze tegen mij, als je hier zo vaak rondloopt, wil je dan niet bij ons horen. Toen heb ik de overstap gemaakt.’
De omslag
‘Toen ik drie of vier maanden bij de Parnassia Groep met een tijdelijk dienstverband aan het werk was, werd ik ziek. Ik kreeg het aan mijn hart. Ik moest terstond zes bypasses want dat hart was redelijk op, en ik dacht dus dit is einde verhaal. Ik had al veel dingen gedaan bij Parnassia. Eerst als externe en dan als interne en ik kwam weer half en half terug en ik dacht die zeggen dus ajuu, toedeloe.’ ‘Maar wat schets mijn verbazing dat gezegd werd: dat gaat dus niet gebeuren. Wat wij regelen is een aantal mensen om jou heen waar je dingen mee samen kunt doen en waar je de regie mee mag bepalen en vormen.’ ‘En zo werd mijn contract dus wel verlengd. Ik werd wel voor een deel afgekeurd en dat scheelde dus ook wel maar ik kon dus wel gewoon aan de slag blijven. Dat heeft bijzonder gemotiveerd. Dat mensen je toch, ondanks dat je dit hebt, niet afschrijven.’ ‘Dat heb ik ruim twaalf, veertien jaar volgehouden. Door leefstijl aan te passen nou ja allerlei handige dingen, goede dingen doen. Andere medicijnen, andere begeleiding, andere ICD (Implanteerbare Cardioverter Defibrillator) en dat soort zaken meer.’ ‘Tot vier jaar geleden in januari toen was het echt weer mis. Dat was ook al voorspeld, dat het hart die linker kant het echt niet meer zou doen. En toen ben ik drie maanden opgenomen, hier in het Haga ziekenhuis. Na een second opinion bleek dat ze een LVAD ( Left Ventricle Assistent Device) konden plaatsen. Een steunhart. Het is een pompje in mijn hart, zo groot als je vuist met een slang naar de aorta en die pompt zeg maar mijn bloed naar mijn grote bloedsomloop. Dat doet ie doormiddel van een controller en batterijen. Die zitten hier (Martin wijst naar de tas om zijn schouder). Hier zit die draad in mijn buik, hier zit een controller.’
Sleutelmomenten
Terugkijkend op zijn loopbaan noemt Martin als belangrijkste sleutelmomenten: ‘Dat Sinterklaas gedoe. Op een gegeven moment word je knettergek in het onderwijs. Die hele administratieve gekte gebaseerd op wantrouwen. De verantwoording is hemel schreiend. En ik dacht daar wil ik niet meer bij horen. Ik wil dat niet meer doen. Dat is. Dat is niet meer des vak deskundig.’ ‘Ik noemde al die mensen met die regelingen sinterklazen. Want dan kwam er weer dit binnen, dan weer dat, en dan weer een nieuwe regeling.’ ‘Dan moesten rapporten, overdrachtsrapporten gemaakt worden. Van kinderen als ze van de ene school naar de andere school gingen. En als je dan een kind kreeg van een andere school met zo’n rapport dan stond de helft er niet in. En werd het zo in de la geflikkerd. En als je het niet gedaan had kreeg je nog op je sodemieter van de inspectie.’
Als ander belangrijk moment in zijn loopbaan noemt Marin de geboorte van mijn zoon.
‘Ik was directeur van twee scholen op dat moment. Ik was voorzitter van een wijkvereniging achtige setting, van sociaal cultureel werk. Ik was voorzitter van de theaterschool hier in Den Haag. Ik deed klussen voor het CKV, kunstzinnige vorming, ik zat in de begeleidingscommissie van de Haagse onderwijsondersteuning, ik zat in het bestuur. En toen was mijn zoon net geboren.’ ‘En toen kwam ik een keer thuis en toen zat het hele huis onder de geeltjes, die post-its. En op elke post-it stond wat: Het kind is toch ook van jou! …. En toen dacht ik oh oh …. Dit gaat niet goed. Dit is een kantelmoment geweest. En dan kom ik op mijn eigen lijfspreuk. Zonder crisis geen verandering.’
‘Ja en dan die hartoperatie is natuurlijk echt een paradigma shift. Je bent gezond en het volgende moment dan lig je op een tafel, en organiseren ze zes bypasses. Een uur ervoor was het prima en daarna was het klaar.’
‘En het feit dat mijn leidinggevenden zeiden: Dat gaan we niet doen! Die hadden me dus precies op de juiste plek geraakt. Negen van de tien mensen wordt afgeschreven, dat is het probleem toch?’
De waarde van werk
‘De zin van het bestaan. Dat je een bijdrage mag en kan leveren aan wat we met elkaar kunnen bewerkstelligen. Dat is voor mij de meeste waarde die ik uit werk haal.’
‘Verder vind ik het een bijzonder leuk tijdverdrijf. Want anders ga ik me vervelen. Erbij horen gewaardeerd worden. Maar soms ook een klap op je neus krijgen. Gereflecteerd worden op wat je doet, en hoe je gedrag is. En als dat er allemaal niet meer is, dan verwateren je contacten, dan worden mensen denk ik eenzaam. Alleen gelaten. En als je er niet bij hoort. Dan hoor je er niet bij. Daarom is dit zoals de Ooievaart natuurlijk goud waard voor mensen.’
‘Ze hebben hun contacten maar ook hun roddels, ruzietjes en meningsverschilletjes. En volgens mij zijn dat toch de dingen die mensen nodig hebben. We zijn toch een sociaal dier.’‘De waarde van werk is ook dat het overdraagbaar kan zijn, dat je andere mensen verder helpt. En dan kun je je dus afvragen als dat er niet is. Nou dan is er volgens mij gemis.’
Foto: AvO
Negatieve effecten van werk
‘Als er conflictueuze situaties ontstaan. Als mensen in hun werksituatie niet genoeg weerbaar zijn. Of niet de guts hebben om ergens gewoon weg te gaan.’ ‘Ik hoor veel mensen met ja ik wil niet meer bij dat bedrijf. Die doet zo en die doet zus. En die wil niet wat ik doe.’ ‘En dan zeg ik: Wat zit je daar dan te doen, waarom ga je niet weg.’ ‘Ja huh, ik heb een hypotheek en ik …’ ‘Zonder crisis geen verandering en dan moet je er wat mee doen. Je gaat toch niet elke dag ergens naar toe als je daar afgerekend wordt of zo. Je bent toch geen masochist of zo.’ ‘Nou ja dat zijn negatieve effecten.’
‘En het niet krijgen van werk, het continu afgewezen worden.’ ‘Ik las in de krant van een onderzoek onder 2100 mensen, 55+ers , dat er 41 % niet aan de bak komt terwijl we zoveel vacatures hebben. Mensen worden niet eens uitgenodigd voor een gesprek. Ze krijgen niet eens antwoord op een sollicitatie. Nu worden werkgevers opgeroepen door het UWV en weet ik wie allemaal om daar wat meer aandacht aan te besteden.’ ‘Het is toch te gek voor woorden van BV Nederland.’ ‘Er loopt capaciteit rond.’ ‘Ja je moet er wel wat voor doen. En een beetje vertrouwen hebben.’ ‘Ja als je CV al niet bevalt en… of je naam. Als je een rare achternaam hebt. Dan val je buiten de boot.’
‘Ja en dan heb je nog de machtsrelaties die bestaan. De kans dat in organisatie mensen hun macht misbruiken.’ ‘Ik denk dat dat ook wel een vreselijk element is.’
‘Verder denk ik ook, ik zit in die management wereld, dat we heel veel managers hebben die niet voldoen aan de standaard die ze zouden moeten hebben. Die mensen hebben niet in hun hart in hun ziel ingebakken gekregen dat je er bent om anderen hun werk goed te laten doen. Die zitten daar omdat zij de baas zijn.’ ‘Dat is stoelgericht maar niet doelgericht.’
‘Als je bij mijn vrouw op school kijkt en je ziet hoe zij hun werk doen en hoeveel tijd ze daar in stoppen. En je ziet hoe dat management rondloopt en hoe zij met waardering omgaan dan word je echt droevig.’
‘Je moet je dus afvragen: Wat heb jij nodig om je werk goed te doen. Er is aan Jolanda (Martins echtgenote) nog nooit gevraagd wat heb jij nodig. Nee wat ze doen is een roostertje maken. Dan moeten ze hun uren invullen met lesgebonden en niet lesgebonden taken. En als ze de niet lesgebonden taken niet allemaal hebben gedaan, dan moet ze drie woensdagen terugkomen. En dan zegt ze wat moet ik dan die drie woensdagen doen? Dat weet niemand.’
Wat zou je nu anders doen?
‘Ik zou nu minder ruzie maken. Ik zou mensen nu anders aannemen.’ ‘De meeste mensen denken, eerst wat en dan wie.’ ‘We hebben een taakje. Dat moet gedaan worden. Past die wie, bij dat wat.’ ‘Nee, Je moet eerst de wie kiezen. Kan ik jou vertrouwen? Ben je loyaal? Wil je voor me werken, wat heb jij nodig en dat soort dingen.’ ‘Dus eerst wie dan wat.’
‘Ik had eerder de Seven Habits van Covey willen lezen. Dat geeft veel steun.’ ‘Vooral voor Iemand, zoals ik, die niet echt altijd een goed kompas heeft, een richtsnoer.’
‘Ik kan met allerlei dingen bezig zijn, zes dingen tegelijk. Zeven dingen tegelijk.’ ‘Maar je aandacht voor alle dingen vermindert, dus dan heb je minder goed resultaat.’ ‘Terwijl Stephen Covey, onder andere zegt, Begin with the end in mind. Doelgericht. Put first things first, doe eerst de belangrijke dingen en synergise, breng mensen bij elkaar. Mensen uit elkaar drijven helpt niet en dat deed ik nog wel eens, toen ik het nog niet wist.’
‘Dat had in mijn opleiding moeten zitten. Vandaar dat die wel in de opleidingen van de jonge managers van de Parnassia Groep zitten.’
‘Dus dat doe ik gelukkig anders dan toen. Verder denk ik dat Iedereen zijn ontwikkelpad moet maken. Ik was altijd van de ‘wasstraten’, Ik heb een groep mensen, zo word je als onderwijzer ook opgevoed, en die doe je door een ‘wasstraat’:
‘Van klas 1, naar klas 2, klas 3, klas 4, klas 5 en tenslotte klas 6.’
‘Totdat ik een school gemaakt heb waarin kinderen zelf kunnen bepalen, wat ze willen leren en kunnen doen op de momenten dat ze het zelf de beste uitkomt.’ ‘Dus een samenvoeging tussen; Dalton, Montessori, Freinet. Dat zijn allemaal onderwijs pedagogen en daar de goede dingen uit gecombineerd in één spoor.’
‘Dus je kon bij mij op school. In groep 8, klas 6, nog in hoeken werken, zoals ze dat bij de kleuters deden. Want soms heb je zin om liever eerst te gaan tekenen. En sommige kinderen vinden het prettig om eerst te gaan rekenen of taal te gaan doen.’
‘Ik had ook geen leesmethode. Kinderen brachten letters mee. En dat was dan de letter van de week. En als je een letter hebt, heb je een woord, toch? Ja, en een woord maakt een zin
En een zin, een paragraaf, en paragrafen een verhaal, en zo kom je er vanzelf.’
‘It’s as simple as leren lopen. Je zegt toch ook niet tegen een klein kind ga lopen. Nee, dat gaat vanzelf en sommige kinderen moet je helpen. Maar dan moet je het wel zo doen zodat ze het leuk vinden Om het zichzelf eigen te maken, in hun eigen tempo. En je moet soms wel even kijken of het nou wel goed gaat in die ontwikkeling. Soms moet je wat meer daarin doen, maar richt dan je aandacht op die kinderen die die aandacht nodig hebben. 8 van 10 kinderen hebben geen leesonderwijs nodig, want die kunnen het zelf.’
‘Mijn dochter las al toen ze toen ze 4,5 was. En wat gaan we doen in de eerste klas?
Leren lezen. Dan zei Imke, joh, papa, (ze is nu een psycholoog bij Parnassia, Cum Laude afgestudeerd), dat moet van de juf.’
‘Ik zeg, je kan toch andere kindjes helpen met lezen? Oh ja, dat vond ze dan wel leuk. Nou ging ze andere kinderen helpen. En dat kon ze ‘beter’ dan de juf.’
‘Nou kijk, snap je, die inzichten hebben mijn leven bepaald, denk ik.’
‘Nog een ander voorbeeld. Dat is zwemles. Dat is één van de dingen die bij mij wel een paradigmashift hebben opgeleverd.’
‘Ik ging met mijn zoon altijd naar zwemles, in een zwembad hier in Den Haag. En die had een draak van een zwemjuf. Met zo’n haak. Ken je die nog? En elke vrijdagmiddag gingen we daar naar toe. Dan moest ze naar zwemles van half 5 tot half zes, water in, de haak, en dan was het ‘Potlood, vliegtuig, kikker. Potlood, vliegtuig kikker.’
‘En dan met die beentjes zo. Dus dat ging dan de hele tijd zo, hè? Van begin tot het eind.
En ik dacht ooooh, moet ik nou naar dat mens? Want Ik ben ook van de van de softies hè van de: dat ga je toch mijn kind niet aan doen? Dus ik zei tegen mijn zoon, toen we in de auto terug reden, ik zeg, wat vind jij nou? Wat vind jij nou van die zwemles en van die juf? ‘Het is een geweldige juf’ zei hij, Ik weet precies wat ik moet doen.’
‘Ik had gedacht dat dat niet zou werken.‘
Wat is er nodig voor een goede begeleiding?
‘Nou dat je het ziektebeeld normaal kunt benaderen en dat je, als collega of als leidinggevende op de hoogte bent van wat er aan de hand is, in hoeverre dat dan ook mogelijk is.’
‘Goede begeleiding houdt in dat je de mensen helpt om hun werk goed te kunnen doen. Bijvoorbeeld binnen de sociale werkvoorziening, daarbij had je een hele tijd een grote instroom van Turkse en Marokkaanse mensen. Communicatie was daar een probleem.
‘Dus toen ik met de sociale werkvoorziening in Den Haag werkte, heb ik op een gegeven moment een cursus Nederlands op de werkvloer gemaakt voor werkmeesters. Want die moesten werken met die mensen. Die een persoonlijke of een geestelijke handicap hebben, maar ook nog een taalprobleem.’
‘Dus toen hebben we getracht met de Universiteit van Amsterdam, en dat is ook wel redelijk gelukt, om een aantal modules te maken, waardoor mensen sneller Nederlands leren door gebruik te maken van de taal, het idioom wat je vindt op de werkvloer. Dus niet een boekje mee naar huis sturen met allerlei zinloze woorden als kaas, boom, vis en muur die helemaal niets met hun context te maken hebben, maar die dingen die in het werk zitten.’
‘Daar moet je naar zoeken. Nou hetzelfde wat ik vind. Dat is hoe Jolande met haar kinderen werkt. Ik weet niet of je die methodiek kent, maar die werkt volgens een methodiek waarbij ze zeg maar op de 3 niveaus, 4 niveaus die kinderen kunnen benaderen. Die kunnen niet spreken, maar ze weten wel precies hoe ze met die kinderen kunnen omgaan, hè? Dus dan heb je sensatie beleving en dat soort dingen meer. Dus mensen die in die begeleidende rol zitten en die dat hebben. Daar zou toch wel wat scholing op moeten, dus een uitdaging voor jullie als psychiaters, psychologen om mensen of bedrijven die daarin mee zouden gaan, daar wat voorlichting over te geven. Wat kan je nou tegenkomen als iemand schizofreen wordt, of hoe uit zich dat? Dat soort dingen meer”
‘Ik hielp mensen met psychische problemen door met ze te praten. Ze door te verwijzen en samen steun te zoeken. En kijken waar ze wel weer dingen konden doen en waar ze wel weer aan de slag konden gaan. Al was het maar in hele kleine stapjes.’
‘Het bijstaan van mensen met psychische problemen is niet wezenlijk anders dan het begeleiden van mensen met een fysieke handicap.’ ‘Alleen ja, het valt minder op hè. Mijn kinderen vroegen me altijd, wat doe jij nou voor werk? Ja, Dat vond ik een uitdaging om dat te vertellen.’
‘Ik zeg nou, als mensen een arm breken dan ga je naar het ziekenhuis en dan wordt die arm gegipst en dan wacht je een tijdje. Maar als mensen hun hersens breken. Dan moet daar ook wat mee gedaan worden. Dat begrepen ze dan wel. Want dan kunnen ze de dingen niet goed doen. Dus dan ga je naar de dokter, ga je naar de psychiater en die gaat je dan helpen, of de psycholoog, om dat soort dingen dan weer weg te maken en te repareren, zeg maar, en dat je de dingen weer onder controle krijgt.’
‘Nou ja, Dat is wat ik denk dat er moet gebeuren. Maar dat betekent dus dat er bij die verantwoordelijke, daar praat ik over. De managers, die zouden ondersteuning moeten geven en die zouden ook zodanig, wat meer geschoold moeten zijn, denk ik, op dat gebied.’
‘Kijk bij ons, bij Parnassia, is dat redelijk goed geregeld omdat we leiderschap allemaal duaal hebben ingericht. Dat is het voordeel van dualiteit, hè? Een manager zorg, met een manager bedrijfsvoering, die moeten het samen doen.’
‘Nou en dat zou eigenlijk ook de relatie moeten zijn in de bedrijven. Ik vraag me af of de bedrijfsarts wel genoeg weet over dit soort dingen. Ik geloof het niet.
Zonder die begeleiding, kennis over, of kennis van, zijn we niet in staat om elkaar te helpen.’
De hele dag bang
‘Ik ben de hele dag bang. Altijd. Nou ja mijn motor loopt op batterijen. Me er continu zorgen om maken schiet niet op, en daar schiet mijn omgeving ook niets mee op. Dus wat ik probeer te doen. Misschien is dat wel een stukje compensatie, zo veel mogelijk anderen te helpen, omdat ik me daar goed bij voel en dat ik dan toch betekenis kan geven aan die ander. Je continue zorgen maken, dat met die batterijen? Ja, dat schiet niet op. Dat helpt me niet.’
‘Ik ben bang. Ik ben bang om afscheid te nemen van dit mooie leven met al die leuke dingen die er nog te doen zijn met kleinkinderen en de kinderen. Dus elk moment dat ik mee kan pikken, pik ik mee.’ ‘En ben ik erg ziek? Ja, ik ben erg ziek.’
‘Er zijn wel momenten dan breek je als iemand ernaar vraagt; ‘je bent altijd zo vrolijk’.
‘Ja, soms is het ook maar schijn weet je wel? Of schijn, ik weet niet of het schijn is.
Ik wil er niet aan toegeven omdat ik niet zo bij mijn kinderen herinnerd wil worden.
Daarom zit ik hier. Dan ben je weer in een andere sfeer met andere mensen, en die zijn ook allemaal zo begripvol. Ze hebben zelfs een procedure daar in dat hok aan de wand hangen als er wat met mij gebeurt, wat ze dan moeten doen.’
Ard van Oosten
Ik werk als psychiater, bedrijfskundige en onderzoeker. Mijn onderzoek gaat over ‘Arbeid als medicijn’.
- 07/03/2024
- 10:20